
Als ik haar kamer betreed hoor ik de geluiden van hardwerkende zorgverleners, de stem van mijn moeder klinkt er door heen. De zorgverleners met een geruststellende toon. Ze wordt geholpen met de douchebeurt, ik wacht geduldig op de gang.
Met gewassen haren komt ze even later in de rolstoel de gang op rollen. 'Je moeder had er niet zoveel plezier in. We hadden gehoopt dat ze het even lekker vond zo op de zondagochtend'. Zittend aan de verlate ontbijttafel neemt ze haar stukjes krentenbrood. Ze is ver vertrokken met haar blik, ik houd haar hand vast en laat haar bijkomen. Ze krijgt haar medicijnen en neemt een volgend stukje brood.
Langzaam maar zeker komt ze weer bij zinnen. Ze kijkt me aan en voelt mijn handen: 'je handen zijn koud, ben je op de fiets?'
Naast deze korte zinnen zijn we in de belevingswereld van aanraken en aankijken beland. Ik houd haar hand vast, zij knijpt in mijn hand. Ik kijk haar diep in haar ogen aan. Zij kijkt mij terug aan. En we schieten samen in de lach. Ondertussen rolt er een andere bewoner aan de ontbijttafel aan. Een poppenbaby op z'n schoot. Ik zie mijn moeder kijken met een veelbetekenende blik. Ze fluistert mij toe: 'dat is toch ook totale waanzin he'. En weer schieten we in de lach.
De zon warmt op buiten, ik trek met wat aanwijzingen van de zorgverlener, haar een jas aan. Op de manier zoals kinderen op de basisschool het ook wel eens doen. Achterstevoren. Het deert haar niet, ze hoeft zo niet uit haar stoel naar voren te komen.
Ik rijd de logge maar luxe stoel het huis uit en wandel over de buitenweg in dit dorp. Zo'n buitenweg waar iedereen je gedag zegt. Van mijn moeder hoor ik af en toe wat half verstaanbare woorden, ik geniet van de zon, en de rust van dit landelijke gebied.
Tot ze zegt: 'we draaien om, ik krijg het koud'. Amper omgedraaid zegt ze me: 'ach wat heerlijk die zon'.
Een mooi moment om in de windstille en zonovergoten tuin van het huis te gaan zitten. 'Wat zijn de bomen prachtig recht hier' zegt ze me.
En dan besef ik me dat er weer wat laatjes van dementie zijn dichtgeschoven. De laatste maanden vroeg ze mij naar I, mijn.(aanstaande) man. Nu vraagt ze me al twee uur lang, onophoudelijk, hoe het is met M. Mijn ex, de moeder van mijn jongens. Ik antwoord haar dat het haar goed gaat, hoewel ik dat eigenlijk niet weet. Ze blijft het mij vragen. Zoals ze me ook vraagt of ik weer vakantie heb. Ik beantwoord alle vragen bevestigend, dat geeft haar het meeste rust.
Natuurlijk wil ik haar vertellen van de bruiloft die gaat komen, van mijn geluk dat ik nu ervaar met I in mijn leven. Natuurlijk wil ik haar hier als mijn moeder aan mijn zijde hebben, maar ik besef dat de laatjes van haar besef en haar geheugen een voor een worden dichtgeschoven. Er is geen ruimte voor dit nieuwe geluk van mij in haar hoofd.
Als ik haar jas terugbreng op haar kamer, zie ik dat haar kamer is verworden tot een medisch verblijf. Vol van medische hulpmiddelen en twee tilliften onhandig in de kamer geparkeerd. Al het werkelijke leven verlaat langzaam maar zeker deze kamer. De legpuzzel waarvan ze geen stukje meer heeft gelegd, verdwijnt steeds verder in de hoek van de kamer. Ik geef de kamerplant water, hoewel deze nog een aardige levendige indruk maakt, oogt ook deze voor het eerst dof.
Voor ik vertrek houd ik haar hand nog even vast, we kijken elkaar aan. Ze oogt weer vermoeid, zoals ze oogde na haar douchebeurt. 'Wat was het fijn Jeroen, zo samen buiten te zijn. Ik zie je weer snel, toch?'
Reactie plaatsen
Reacties